Resultaatmanagement

  1. Zodra een mogelijke overtreding van het Nationaal Dopingreglement is geconstateerd, vindt eerst een interne beoordeling plaats. De Code noemt dit het ‘initial review’. In het kader van deze initiële beoordeling komen de feiten en omstandigheden over de zaak, zoals die op dat moment bij de Dopingautoriteit bekend zijn aan de orde, en worden deze getoetst aan de dopingregels (met name die inzake bewijs) en de International Standards, zoals de WADA Dopinglijst, de International Standard for Testing and Investigations (ISTI) en de International Standard for Laboratories (ISL). Hierbij wordt allereerst getoetst of sprake is van mogelijke procedurefouten (bijvoorbeeld inzake de uitvoering van de dopingcontrole, waarbij te denken valt aan de wijze waarop het lichaamsmonster is verzameld, en de uitvoering van de analyse(s) van het lichaamsmonster van de sporter door het WADA geaccrediteerde laboratorium). Vervolgens wordt beoordeeld wat de aard en impact is van de eventuele procedurefouten, en of deze gevolgen hebben voor het kunnen doen van aangifte van een dopingovertreding.
    Een ander belangrijk aspect dat (een verplicht) onderdeel vormt van het ‘initial review’ is of de betreffende sporter beschikt over een dispensatie (medische ontheffing) voor het gebruik van een dopinggeduide stof voor therapeutische doeleinden. Als een dergelijke dispensatie aanwezig is, en deze relevant is voor de positieve uitslag (indien daarvan sprake is), dan komt deze positieve uitslag daarmee te vervallen, tenzij de sporter zich niet aan de voorwaarden van deze dispensatie heeft gehouden. Ook dit laatste aspect vormt een onderdeel van het ‘initial review’. Verder wordt beoordeeld of de sporter deel uitmaakt van de Registered Testing Pool. Indien een sporter niet tot deze groep behoort, dan bestaat namelijk de reglementaire mogelijkheid om bij positieve uitslagen achteraf (retrospectief) dispensatie aan te vragen.
    Het ‘initial review’ vormt de eerste stap in het resultaatmanagement. Voor de juridische activiteiten van de Dopingautoriteit is relevant dat het resultaatmanagement de mogelijkheid bevat om sporters en begeleiders een schikkingsvoorstel te doen.
  2. Het accepteren van een schikkingsvoorstel houdt in dat een persoon die ervan wordt beschuldigd een dopingovertreding te hebben begaan, deze overtreding bekent en de gevolgen daarvan (zijnde een sanctie, in de regel een periode van uitsluiting, en het vervallen van behaalde wedstrijdresultaten) accepteert. Het gevolg van het ondertekenen van een schikkingsvoorstel is dat daarmee de (verdere) inhoudelijke tuchtrechtelijke behandeling direct wordt beëindigd, met inachtneming van het recht dat WADA en de relevante internationale federatie hebben om tegen een aangeboden schikking beroep in te stellen. Een schikkingsvoorstel komt pas tot stand na (uitgebreid) overleg met de sporter/begeleider (en diens raadsman en/of vertrouwenspersoon) en nadat de Dopingautoriteit de verklaringen heeft geverifieerd (bijvoorbeeld door het aangegeven tijdstip van dopinggebruik te vergelijken met de door het laboratorium gerapporteerde waarden van het gebruikte dopingmiddel). Voorafgaand aan het doen van een schikkingsvoorstel zoekt de afdeling Juridische Zaken altijd afstemming met WADA (onder andere door middel van het opstellen van een zogenaamde ‘case summary’). Oogmerk hiervan is te voorkomen dat WADA achteraf, via het beroepsrecht, de aangeboden schikking betwist. Afstemming in het kader van schikkingsvoorstellen vindt verder plaats met de bond (inzake het doen van aangifte), het Instituut Sportrechtspraak (ISR), in situaties waarin aangifte is gedaan, en met de betreffende internationale federatie.
  3. Een volgend belangrijk onderdeel van het resultaatmanagement dat aandacht van Juridische Zaken behoeft, is de oplegging van de ordemaatregel. De ordemaatregel betreft geen tuchtrechtelijke maatregel, zoals bijvoorbeeld een voorlopige schorsing die door de tuchtcommissie wordt uitgesproken, maar een maatregel van orde, die door (of namens) het bestuur van een sportbond wordt opgelegd. Bij dopingzaken gaat het om een maatregel die in bepaalde gevallen direct na de kennisgeving van de positieve uitslag aan de sporter moet worden opgelegd. Het Nationaal Dopingreglement bepaalt namelijk dat bij positieve uitslagen inzake niet-specifieke stoffen (zeg maar: de zwaardere stoffen op de WADA dopinglijst) de sporter verplicht meteen een ordemaatregel moet worden opgelegd.
    Op de verplichting tot het opleggen van deze ordemaatregelen moet toezicht worden gehouden. Enerzijds moet het opleggen van ordemaatregelen door sportbonden in dopingzaken gemonitord worden, omdat het een verplichting betreft die uit de World Anti-Doping Code voortvloeit. Anderzijds is het voor de sporter van belang dat de oplegging van deze maatregel inderdaad zo snel mogelijk geschiedt, vanwege het feit dat een op te leggen periode van uitsluiting ingaat op de dag dat de ordemaatregel is opgelegd. Met andere woorden: als de ordemaatregel niet of te laat zou worden opgelegd, gaat een aan een sporter op te leggen dopingschorsing later in en loopt deze dus later af. De tijdige oplegging van een ordemaatregel is dus niet alleen in het belang van een goede procesvoering, maar ook in het belang van de sporter. Tot slot: als onduidelijk is of, en zo ja wanneer, een ordemaatregel is opgelegd, kan een tuchtcollege in een uitspraak niet de ingangsdatum van een periode van uitsluiting bepalen. Om voornoemde redenen acht de Dopingautoriteit dan ook van belang toezicht te houden op de correcte en tijdige oplegging van ordemaatregelen in dopingzaken.<
  4. Het resultaatmanagement eindigt met het doen van aangifte van een dopingovertreding bij het ISR of bij de (tuchtcommissie van de) sportbond. Met het doen van aangifte start de tuchtrechtelijke behandeling, met dien verstande dat het ook gedurende het tuchtrechtelijke proces in beginsel nog mogelijk is een schikkingsvoorstel te doen. In de regel is het de bond of de aanklager[1] die formeel aangifte doet. Inhoudelijk is het de Dopingautoriteit die besluit of in een bepaalde zaak aangifte moet worden gedaan.
    De Dopingautoriteit is reglementair ook gerechtigd aangifte te doen, doch maakt slechts in uitzonderlijke gevallen van dit recht gebruik. Het gaat daarbij om de volgende situaties: (i) de bond is bij het doen van aangifte in gebreke gebleven, (ii) de aangifte vloeit niet voort uit een dopingcontrole maar uit eigen onderzoek van de Dopingautoriteit en/of (iii) de aangifte is dermate complex of afwijkend dat redelijkerwijs niet van de bond kan worden verwacht zelf aangifte te doen.
  5. Op de aangifte volgt een inhoudelijk (juridisch) verweerschrift, al dan niet in combinatie met een wetenschappelijke bijdrage. Als reactie op het verweerschrift heeft de Dopingautoriteit het recht op het nemen van een conclusie. Door een conclusie te nemen kan de Dopingautoriteit een toelichting geven op het dossier, alsmede ingaan op de relevante bepalingen uit het Nationaal Dopingreglement, het door de sporter of andere persoon gevoerde verweer, de feiten en omstandigheden van de zaak en de relevante (CAS) jurisprudentie.[2] De Dopingautoriteit heeft in 2020 in drie van de vijf dopingzaken een conclusie genomen, en in een aantal gevallen een aanvullende conclusie (bijvoorbeeld naar aanleiding van aanvullend verweer of vragen van het tuchtcollege). Alleen in zaken waarin de sporter een sanctievoorstel heeft geaccepteerd, heeft de Dopingautoriteit geen conclusie genomen. Voor alle conclusies geldt dat de Dopingautoriteit het ‘vier ogen’ principe hanteert: elk juridisch stuk wordt door een (juridische) collega getoetst en gecontroleerd.
    Het door sporters gevoerde verweer leidt in veel gevallen tot overleg met en/of consultatie van WADA en het WADA-geaccrediteerde laboratorium dat het lichaamsmonster heeft geanalyseerd. Een ander regelmatig terugkerend aspect is gesprekken met de betreffende sporter over hoe de aangetroffen dopinggeduide stoffen in het lichaam van de sporter terecht zijn gekomen. De mogelijkheid bestaat namelijk dat een sporter een verboden stof inneemt, zonder zich hiervan bewust te zijn. Daarbij gaat het met name om vervuilde voedingssupplementen.
  6. Op het indienen van de conclusie volgt de tuchtzitting, tenzij de betreffende sporter of andere persoon heeft aangegeven hiervan af te willen zien. De Dopingautoriteit heeft het recht aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling van een dopingzaak. De Dopingautoriteit is in alle dopingzaken die in 2020 door tuchtcolleges mondeling zijn behandeld, inclusief de beroepszaken, aanwezig geweest bij de zitting.
  7. Nadat de schriftelijke uitspraak van het bevoegde tuchtcollege is ontvangen, toetst de Dopingautoriteit deze teneinde vast te stellen of de uitspraak voldoet aan de eisen van het Nationaal Dopingreglement en de Code. Dit wordt gedaan op grond van de in het Nationaal Dopingreglement vastgelegde taak van de Dopingautoriteit tot het bewaken van en toezicht houden op de correcte toepassing en naleving van het Dopingreglement en de World Anti-Doping Code, alsmede het in dit kader waar nodig corrigeren en interveniëren (bijvoorbeeld door middel van het gebruik maken van het beroepsrecht). De Dopingautoriteit beoordeelt in dit verband niet alleen of zij gebruik zal maken van haar beroepsrecht, maar ook of er uit een uitspraak verbeterpunten voortvloeien voor bijvoorbeeld het ISR, de (bij)scholing van tuchtrechters, de sportbond(en), NOC*NSF en de Dopingautoriteit zelf.
  8. Voorts monitort WADA alle positieve controleresultaten via het mondiale ‘clearing house’ ADAMS en is de Dopingautoriteit in dit kader verplicht alle uitkomsten in dopingzaken te rapporteren aan WADA.
    Alle hierboven genoemde stappen worden in elke dopingzaak doorlopen, behalve als een schikking wordt overeengekomen, omdat het tuchtrechtelijke proces dan hetzij niet wordt ingezet, hetzij eerder wordt beëindigd.
  9. Tot slot vindt er internationale afstemming en samenwerking plaats, met internationale federaties en WADA, in het kader van het onderzoek naar en de afhandeling van (mogelijke) dopingzaken.
  10. Bovengenoemde juridische activiteiten vinden plaats in het kader van het dopingcontroleproces, dat de Wuab definieert als het proces tot vaststelling van een mogelijke overtreding van een dopingreglement (d.w.z. niet alleen het Nationaal Dopingreglement). Er zijn ook hiernaast ook juridische werkzaamheden die plaatsvinden ten behoeve van het dopingcontroleproces, zonder daar daadwerkelijk zelf toe te behoren, of die plaatsvinden nadat het dopingcontroleproces is voltooid. Een voorbeeld van de eerstgenoemde activiteit is het informeren van sporters over de omstandigheid dat aan een begeleider (trainer, coach, arts, etc.) een dopingschorsing is opgelegd. In zo’n geval is het een sporter namelijk niet toegestaan met deze begeleider (samen) te werken, op straffe van het begaan van een dopingovertreding. Een voorbeeld van de laatstgenoemde juridische activiteit betreft het door een sporter of andere persoon niet-naleven van de voorwaarden van een wegens het begaan van een overtreding van het Nationaal Dopingreglement opgelegde periode van uitsluiting. Indien een geschorste sporter gedurende de hem opgelegde periode van uitsluiting, participeert in een niet-toegestane activiteit en/of hoedanigheid, wordt hem een nieuwe periode van uitsluiting opgelegd, die gelijk is aan de oorspronkelijk schorsing. Deze nieuwe periode van uitsluiting kan worden gereduceerd, afhankelijk van de mate van schuld zijdens betrokkene en de andere omstandigheden van het geval. De Dopingautoriteit bepaalt of de sporter zijn schorsing niet heeft nageleefd, bepaalt de nieuwe periode van uitsluiting en beoordeelt of de sporter in aanmerking komt voor enige reductie van de nieuw op te leggen periode van uitsluiting. Tegen de beslissing van de Dopingautoriteit staat beroep open conform het Nationaal Dopingreglement.
  1. Bij de bonden die van de aanklager van het ISR gebruik maken.
  2. De reglementaire mogelijkheid tot het nemen van een conclusie is gebaseerd op de systematiek van de conclusie die de advocaat-generaal neemt in cassatieprocedures.